Historie

Veertiende eeuw: Noordhoeve en Lombardenhuis
De geschiedenis van het Rapenburg reikt terug tot ver in de middeleeuwen. Het gebied ten noorden van de Langebrug, de vroegere Voldersgracht, behoorde destijds tot het grafelijke gebied. In die tijd heette het Rapenburg nog Vestgracht en was de stad Leiden op die plek door een stadsmuur omsloten. Uit oorkonden uit 1322 en 1352 blijkt dat het Rapenburggebied deel uitmaakte van de Noordhoeve: een boerderij die hoorde bij het domein van de graven van Holland.
Daarna wordt al vrij snel (1343-1344) gesproken over de aanwezigheid van een Lombardenhuis op de plek van het huidige Rapenburg. Lombarden waren uitoefenaars van de geldhandel, of beter gezegd: ze beoefenden handel in ‘verboden rentes’. Hun reputatie was niet al te best en de kerk wees hun praktijken dan ook sterk af. Toch was deze handel nodig: de leenbanken hadden tot doel de economisch zwakkeren in bescherming te nemen.

Vijftiende eeuw: Sint Barbaraklooster
Wat we daarna zeker weten is dat in 1441 toestemming werd gegeven aan de zusters van Sint Barbara om een kapel te bouwen bij het voormalige Lombardenhuis. Deze zusters wilden van het Lombardenhuis een klooster maken, gewijd aan Sint Barbara en behorend tot de derde orde van Sint Franciscus. En zo geschiedde: in dit gedeelte van de stad Leiden, tussen Rapenburg, Voldersgracht, Lombardsteeg en het Peperstraatje, ontstond een uitgestrekt kloostercomplex. Volgens een oude kaart bestond het klooster uit een hoofdgebouw langs het Rapenburg en een kapel langs de Voldersgracht, die samen met lagere gebouwen een vierkante binnenplaats omsloten. Daarachter lag de kloostertuin. Wat we verder weten is dat de zusters van Sint Barbara sliepen in de slaapzaal op de tweede verdieping van het hoofdgebouw.

In het huidige pand van het Rapenburg 6 kun je letterlijk een kijkje nemen in de geschiedenis: eigenaar Willem Bloemendaal heeft op enkele plaatsen doorkijkjes van glas in de vloer laten plaatsen, waardoor je nu zicht hebt en ‘loopt’ op de fundamenten van dit Sint Barbaraklooster. Ook is er op het Rapenburg 6 nog een kelder aanwezig, die onderdeel was van het voormalige klooster.  Deze is omgedoopt tot de Sint Barbarakelder.

Zestiende eeuw: Universiteit Leiden
Het Sint Barbaraklooster heeft lange tijd op het Rapenburg dienst gedaan, maar in de zestiende eeuw kregen kloosters het financieel steeds zwaarder door de hoge inflatie. Ook bracht de opkomst van de hervorming jaren van onrust en strijd met zich mee. De Beeldenstorm, die in 1566 door het land woedde, bereikte in augustus ook de stad Leiden. Dit leidde tot veel vernielingen.
Maar de échte radicale verandering voltrok zich in 1572: toen sloot de stad Leiden zich aan bij prins Willem van Oranje. Dit betekende het einde van de kloosters. Goederen uit de kloosters werden geïnventariseerd en verkocht ten behoeve van het leger van de prins.
De zusters van Sint Barbara hebben nog even in het klooster kunnen verblijven, maar dit duurde niet lang…

De ontruiming van het Sint Barbaraklooster had een zeer concreet doel: het stichten van de Universiteit van Leiden. Dit voorkwam het neerhalen van het Sint Barbaraklooster, wat voor vele kloosters, zoals ook het Romaklooster verderop op het Rapenburg, wél het lot was.
Op 8 februari 1575 volgde de feestelijke inauguratie van de Universiteit Leiden. Heel lang heeft de Universiteit echter geen gebruik gemaakt van het gebouw; in september 1577 verhuisde de Universiteit naar de kapel van het Faliede Begijnhof, en later definitief naar een klooster aan het Rapenburg, dat van de Witte Nonnen. Dit doet tot op de dag van vandaag nog dienst als academie.

Prinsenhof: Prinsen van Oranje
In 1577 is er sprake van het laten fungeren van de vrijkomende kloostergebouwen als Prinsenhof. De band tussen de stad Leiden en de prins was verstevigd, onder meer door het starten van de Universiteit, en zo zorgde het stadsbestuur ervoor dat de prins een logement kreeg in het gebouw. Zo kon de prins hier verblijven tijdens zijn bezoeken aan Leiden. Hij sliep meerdere malen in de stad, soms ook met zijn vrouw Charlotte de Bourbon, dochters en zijn naaste gevolg. Stadssecretaris Jan van Hout kwam op het Prinsenhof te wonen.
In 1582 maakt het Leidse Prinsenhof zijn naam waar met de komst van prins Maurits (1567-1625), die als eerste telg uit het Huis van Oranje aan de jonge Leidse Universiteit ging studeren. Hij verbleef hier met zijn hele gevolg en de stad Leiden verleende Maurits vrijdom van alle accijnzen.
De moord op Willem van Oranje op 10 juli 1584 maakte een plotseling einde aan de studententijd van prins Maurits. Enige tijd heeft daarna de voormalige echtgenote van prins Willem van Oranje, Louise de Coligny (stiefmoeder van prins Maurits) in het Leidse Prinsenhof gezeten, maar zij verhuisde algauw naar Zeeland.
Het Prinsenhof heeft meerdere bewoners gekend en heeft ook nog enige tijd leeggestaan. Het deed vooral dienst als plaats voor ontvangsten van vorsten. Vervolgens heeft Leiden op het Prinsenhof 17 jaar lang onderdak verleend aan de kinderen van ‘Winterkoning’ Frederik V van de Palts.
In de jaren veertig en vijftig van de zeventiende eeuw was de rol van het Prinsenhof min of meer uitgespeeld en toen ontstond het doel om er woonhuizen te bouwen. Dit betekende een grote stedenbouwkundige verandering.

Allard de la Court
In 1724 kwam het pand officieel in handen van Allard de la Court (zoon van Pieter de la Court, ook beroemd in Leiden): een van de grootste kunstverzamelaars van de Nederlandse Republiek. Door zijn aanwezigheid hebben talloze bijzonder kostbare kunstwerken op het Rapenburg gehangen en kwam de top van Europa langs om zijn werken te bewonderen en te kopen. Zo bestond Allards collectie onder meer uit werken van Jan Steen, Cesar van Everdingen en Paulus de Vos. Van Paulus de Vos (1595-1678) hangt het beroemde schilderij Herte(n)jacht tegenwoordig in het Mauritshuis in Den Haag.

Huidige eigenaar: Willem Bloemendaal
Er valt nog veel meer te vertellen over de historie van het Rapenburg 6; de cultuurhistorische waarde is immens. Zo heeft het pand ook nog dienstgedaan als hotel voor SS-officieren en heeft het voor de Universiteit Leiden als mensa gediend: een eetgelegenheid waar studenten en personeelsleden een warme maaltijd konden nuttigen. Zo hebben duizenden studenten voet gezet in dit statige pand.

Maar laten we een sprong maken naar de huidige eigenaar van het pand, Willem Bloemendaal. Toen hij dit rijksmonument kocht, bevond het pand zich ‘op slopershoogte’. Je kunt dus wel stellen dat Willem het pand van de ondergang heeft gered. Het heeft enige strijd gekost met de gemeente, maar na zeven jaar dichtgespijkerde ramen en eigenhandig restauratiewerk, zijn de gordijnen nu geopend en valt het zonlicht weer naar binnen. En dat niet alleen: wie wil komen vergaderen, eten, drinken en  vooral, genieten, is op Rapenburg 6 vanaf nu van harte welkom.

 

Bron: ‘Het Rapenburg, Geschiedenis van een Leidse gracht (copyright Afdeling Geschiedenis van de Kunstnijverheid Rijksuniversiteit)